Helpling, Stipp en de prijs van platformarbeid: Pensioen zonder premie als tikkende tijdbom
Schoonmakers krijgen pensioenrechten, maar wie betaalt de rekening?
Toen platformbedrijf Helpling door de rechter als uitzendwerkgever werd aangemerkt, verwacht je eigenlijk een schokgolf door de uitzend en detachering sector. De uitspraak betekende dat huishoudhulpen met terugwerkende kracht recht kregen op pensioenopbouw bij pensioenfonds Stipp. Dat klinkt als een overwinning voor de werkenden – maar onder de motorkap woedt een financiële en toezichtcrisis. Want hoewel er nooit pensioenpremie is betaald, blijken deze werkenden tóch pensioenrechten op te bouwen. En de kosten? Die worden afgewenteld op de rest van de sector.
Pensioen zonder premie – beleid of incident?
In het jaarverslag 2023 van Stipp staat het zwart op wit: in sommige gevallen worden pensioenrechten toegekend, ook als er geen premie is afgedragen. In juridische herclassificaties zoals bij Helpling – waar platformwerkers alsnog als werknemers worden gezien – is dat zelfs verplicht. Stipp zegt deze gevallen actief te monitoren, maar een structurele oplossing ontbreekt.
Dit betekent dat andere werkgevers, uitzenders en hun werknemers meebetalen aan de pensioenpot van collega’s waarvoor nooit premie is afgedragen. Een wrange realiteit in een collectief systeem.
Een sector die opdraait voor andermans rekening
De risico’s zijn niet hypothetisch. De buffers van Stipp – zoals de algemene reserve van €257 miljoen – zijn bedoeld voor onvoorziene omstandigheden, maar worden nu al aangesproken voor structurele premie-achterstanden. Als er geen duidelijke afspraken komen over compensatie of verhaal op veroorzakers, loopt de sector op termijn het risico op:
- Hogere premiedruk voor bonafide uitzenders;
- Dalende dekkingsgraad en financiële instabiliteit;
- Verlies van vertrouwen in de solidariteit van het pensioenstelsel.
Toezicht dat niet toetst?
De vakbonden CNV en FNV hebben formeel een rol in het toezicht op Stipp. Ze leveren bestuurders in het niet-uitvoerend bestuur, waar ze toezicht houden op onder andere solidariteitsvraagstukken. Toch rees er bij Helpling pas actie toen het probleem al zichtbaar was. De vraag dringt zich op: waar waren de vakbonden toen het collectieve belang werd ondermijnd?
In hun toezichtvisie noemen ze ‘kostenbewustzijn’ en ‘evenwichtige belangenafweging’ als kernwaarden. Maar in dossiers zoals Helpling dreigt juist een stille herverdeling van rechten – van werkenden mét premie naar werkenden zónder.
Structureel probleem vraagt structureel antwoord
Het Helpling-dossier is geen uitzondering meer, maar een voorbode. Platformarbeid is in opmars, en steeds meer werkenden krijgen via de rechter alsnog rechten toegekend. Zonder heldere richtlijnen over premieafdracht, toezicht en compensatie, dreigt een sluipende uitholling van collectieve voorzieningen. En het zijn niet enkel Platformen. Denk ook aan brokers die bijvoorbeeld geen Stipp premies afdragen voor schijnambtenaren die op de afdeling toeslagen werken bij de belastingdienst. Het kan niet zo zijn dat alle zogenaamde schijnzelfstandigen die via brokers werken ook straks een pensioen moeten krijgen van Stipp.
Zowel de overheid als toezichthouders en vakbonden staan voor de keuze:
- Wordt het verlies gesocialiseerd, of verhalen we het op veroorzakers?
- Worden bestaande werkenden beschermd, of moeten zij stilzwijgend opdraaien voor juridische reparaties?
- Krijgen toezichthouders zoals de DNB en AFM mandaat én lef om preventief op te treden, of blijft het bij achteraf blussen?
Conclusie: recht doen is meer dan achteraf corrigeren
Helpling liet zien hoe kwetsbaar het collectieve stelsel is voor nieuwe werkvormen. De rechter gaf de werkenden gelijk – terecht. Maar het stelsel betaalde de rekening. Dat mag geen blauwdruk worden.
Pensioenfondsen en hun toezichthouders moeten durven blaffen als de premie ontbreekt. Niet pas achteraf, maar vooraf. Anders verandert solidariteit in stilzwijgende subsidiëring – en dat is op termijn niet houdbaar.
